Oktober loopt op zijn einde. Een armada van insecten profiteert van een nazomertje en tekent massaal present op en om de klimopstruik. Ik tel een tiental atalantavlinders, horzels, hommels en honingbijen, vliegen, wespen, een gehakkelde aurelia en een dagpauwoog. De geelgroene klimopbloemen met hun zerpe geur, zijn een echte attractie en een laatste bron van nectar voor het insectenvolk. Later op de dag slaat het weer om. De wind zet zich in het noordwesten en rukt in felle vlagen de bladeren van de bomen.
Een luidruchtige troep kramsvogels vliegt resoluut richting zuiden.
Ik besluit me niet gewonnen te geven en diep sjaals, mutsen en warme winterhemden op uit de kleerkast. Maar binnen, achter glas, met de verwarming een graadje hoger, groeit de verleiding om zachter weer af te wachten. Even de riem eraf, want oktober was best nog een pittige maand. Tussen de regenbuien door wordt er geoogst, gewied, gezaaid. In de keuken draait de afdeling verwerking overuren.
Kisten en emmers vol appelen worden geperst tot heerlijk fruitsap. Voedermaïs en voederbieten liggen droog en wel in de winteropslag. De vrijgekomen veldjes zaai ik in met rogge en wintertarwe. Voor de laatste keer dit seizoen vergaap ik me aan het wonder van het kiemproces. In minder dan een week verankeren de graankorrels zich met een penwortel in de bodem en priemen de paarskleurige kiemplantjes door de aardkorst. Twee weken later is het veld één tapijt van frisgroen gras waarin de herfstwind vrij spel heeft.
Op het omliggende boerenland worden de laatste oogsten binnengehaald. Machines met monstertanden slopen de muren van maïs en minuten later gloort een nieuwe horizon boven een kale stoppelakker. Bieten ondergaan hetzelfde lot. Tussen modderplassen liggen ze in hoge stapels te wachten op transport naar hun eindbestemming. Nieuwkomer op de Haspengouwse leemakkers is de ui. Hebben contracttelers hun hoop gesteld in de vochthoudende bodem van Haspengouw om in tijden van droogte toch nog uien van formaat te telen? Dat was dan buiten deze extreemdroge zomer gerekend. Tussen de mazen van de oogstmachine zijn honderden exemplaren ‘onbruikbaar’ op het veld achtergebleven. Als een eenzame strandjutter struint iemand het veld af. Hij keert huiswaarts met een kofferbak vol uien.
Tegen beter weten in plant ik mijn eigen uienkostje. Tussen de rijen aardbei maak ik lange ruggetjes met aarde. Op die verhoging plant ik Shakespeare, Snowball en Red Emperor, drie rasjes die tegen wat kou kunnen en me in het late voorjaar van vroege ui moeten voorzien. Als extra drainage vul ik de plantgaten met lavagruis. Straks, in november, als de eerste nachtvorst dreigt, bedek ik het veldje met een laag stro. Met de forse knoflooktenen ga ik minder omzichtig te werk. Knoflook kan wel tegen een (winter)stootje. Ik druk ze tien centimeter diep in losgemaakte aarde, en klaar is kees. Eind november al steekt het loof de kop op in de vorm van een puntige speer, klaar om de winter te trotseren.
Mijn bestelling biobloembollen wordt geleverd. Werk aan de winkel: op hun plaats van bestemming ligt een berg tuinafval en grasmaaisel. Het is feest in de kippenwei als ik de hele santeboetiek in de scharrelbak kieper. Tien kruiwagens en wat harkwerk later beschik ik over een onkruidvrij en humusrijk plantsoen, klaar om te beplanten en in te zaaien. Ik ga voor het verwilderingseffect en strooi het mengsel van vroege krokussen, botanische tulpjes, vogelmelk, vossedruif en zomerklokjes uit over de grond. Daartussen mik ik de grotere laatbloeiers als alliums en camassia. Als elke bol op de gepaste diepte is gepoot, begin ik te dromen van het kleurenfeest dat hier volgend voorjaar losbarst. Mijn linkje met de lente is gemaakt.
De tuinman van Agatha
4 november 2019
Comments